465
15
hallo
388
480
hallo
70
453
hallo
342
432
hallo
129
360
hallo
380
297
hallo
40
270
hallo
426
240
hallo
530
160
hallo
60
180
hallo
390
75
hallo
200
115
hallo
100
50
hallo
1/8

Dag 2 - Dynamiek van de Wadden
(Kleiplak, dijk, polder)

Het waddengebied is nog jong. Aan het einde van de laatste ijstijd, zo’n 10.000 jaar geleden, lag de Noordzee grotendeels droog; het water werd vastgehouden door kilometers dikke ijspakketten en gletsjers. Pas vanaf zo’n 5000 jaar geleden toen de zeespiegel ongeveer 5 meter lager dan nu was, kon een langgerekte zandbank ontstaat, een strandwal. Die lag 5 kilometer noordwaarts van het huidige strand, dus nu door zee bedekt. Door beukende zee en flink getijdeverschil worden hier en daar gaten in de strandwal geslagen, en een serie langgerekte eilanden ontstaat. De vloedstroom drukt twee keer per etmaal enorme watermassa’s door de zeegaten tussen de eilanden, stuwt zand op platen achter de eilanden waar het zijn kracht verliest in een ondiepe zee, de Waddenzee. Met de ebstroom loopt de badkuip weer leeg. Dat zijn de achterliggende processen voor het ontstaan van de Wadden.

Met het rijzen van de zeespiegel drukt de Noordzee als een gigantische bulldozer enorme zandmassa’s landwaarts, schuift met de branding heen en weer. Op het strand geworpen zand wordt door de wind gedroogd en in vlagen meegenomen totdat de wind

zijn kracht verliest. Het hoopt zich op in de windschaduw van een schelp op het strand, of achter een kiemend helmplantje. Dat kan dan een begin worden van duinvorming. Waar het achter toppen van duinen minder stuift, kan tussen het helm een andere vegetatie tot ontwikkeling komen met struiken als duindoorn en wilg. Maar de hevige kracht van de wind, vooral in de winter, kan ook duinen weer opruimen, uitstuiven, laten lopen, en ontstaat er een onregelmatig landschap van duintoppen en duinvalleien.

Aan de wadkant van het eiland heerst relatieve rust, daar waar het vloedwater zijn uiterste hoogte bereikt tegen de duinen, geen zand meer meegenomen wordt, het water tot rust komt en waar klei uitzinkt, kan zich een zouwatermoeras ontwikkelen, de kwelder. Vruchtbare bodem voor plantengroei, die op zijn beurt weer klei invangt en zich laagje voor laagje opbouwt tot een venig kleipakket. Als het regent dan staat de kwelder onder zoetwater, dus kwelderplanten moeten zoet en zout kunnen verdragen. De kwelder is doorsneden door slenken en prielen die het water aan- en afvoeren. Maar ook de slenken en prielen worden opgevuld met zand en verleggen zich weer.

U kijkt uit over de Waddenzee, het wad met de vloedmerken, strekdam, dorpje West-Terschelling, grasland en dennenbos op het duin. Dynamiek is voelbaar, zichtbaar, merkbaar. Het waddengebied, de eilanden, de zee zijn continue in beweging. Het wad is het ene moment een watervlakte, uren later zand en slik zo ver je kunt kijken.
Het wad is een internationaal vermaard Werelderfgoed inmiddels. Eén van de grootste wetlands op aarde, met een uniek landschap en hele rijke natuur. Knooppunt voor miljoenen trekvogels die er komen om op te vetten, uit te rusten of hun jongen groot te brengen.

Als bescherming tegen oprukkend Waddenzeewater zijn dammen aangelegd die afkalving van de kust voorkomen en geulvorming zeewaarts dwingen. Op deze rand van het wad waar U op uitkijkt is geen sprake van volledige kweldervorming. Omdat hier in de door de mens bepaalde omstandigheden te veel wind en stuwing plaatsvindt, en het geen ruimte biedt aan uitloop bij hoogwater.

Rechts van U ziet U de duinen heel nabij. Het aangeplante dennenbos op de toppen beschermt de woongebieden tegen overstuiving. Met het creëren van meer landschappelijke variatie hebben water en wind nu vrijspel zonder een bedreiging te vormen voor de westelijke eilandbewoners.

U zit op een stevige dijk. Bedijking is pas rond 1850 serieus aangepakt toen een grote langwerpige polder werd aangelegd, die bewoners garandeerde dat hun dorpen met hun landerijen niet meer door hoge vloed bedreigd zouden worden. De aanleg van een dijk van deze omvang heeft destijds veel bloed, zweet en tranen gekost. Op West-Terschelling na, kwamen daardoor alle dorpen veilig binnen de polder te liggen. Als U zo dadelijk op het dijklichaam staat en oostwaarts kijkt, denk dan eens de dijk weg en stel U het oorspronkelijke landschap voor. Er komt dan een Middeleeuws kwelderlandschap tevoorschijn, doorsneden door slenken en met zandige hoogten tussen de slenken. U herkent het beeld van de Boschplaat zoals het er momenteel uitziet, het natuurgebied dat zich ten oosten van de polder uitstrekt. En op die zandige hoogten, die op de Boschplaat achtereenvolgens de eerste, tweede enz duintjes genoemd worden, hebben de eerste bewoners in de Middeleeuwen hun huisjes gebouwd. Zo ontstonden de eerste dorpjes. Vanaf de dijk ziet U nu bijvoorbeeld de Middeleeuwse gehuchten Hee, Kinnum en Kaard liggen, zo’n 3 meter boven het huidige NAP, wat destijds betekende dat de bewoners alleen bij relatief hoge waterstanden natte voeten kregen. U herkent in het landschap van de polder eigenlijk nog steeds het Middeleeuwse reliëf. Dat nu omgeven wordt

door een oersterke, krachtige, door de mens opgeworpen wal.

Om bij voortgaande zeespiegelstijging verzekerd te zijn van een veilig bestaan in de polder, kunnen buitendijkse kwelders van levensbelang worden. Kwelders halen de energie uit golven, die daardoor minder hoog opzwiepen en in kracht afnemen. Kwelders beschikken door natuurlijke aanwas over het vermogen om toekomstige zeespiegelstijging te volgen. En de mens kan een handje helpen bij het tot stand komen, laten uitbreiden en behouden. Kwelders, een veilige haven voor mens en dier.